Impressionisme en klassieke muziek
De impressionistische stroming in de klassieke muziek ontstond als weerklank op de late romantiek en duurde van 1870 tot 1910. In het begin hadden composities nog romantische trekken, maar gaandeweg ontstond een kenmerkende muziek met contrasten en schakeringen in klankkleuren. In de impressionistische muziek gaat het, evenals in de schilderkunst en de literatuur, om het weergeven van impressies en sferen. Waar persoonlijkheid en individuele emoties in de romantiek belangrijk zijn, zien we dat in het impressionisme belangstelling voor psychologische thema’s ontbreekt en individuen maar een minieme rol spelen. De muziek uit deze periode is heel sfeervol en kleurrijk gecomponeerd en heeft een scala aan bijzondere klanken die voortkabbelen maar nergens toe leiden. Net als de schilderkunst verlaat ook de muziek steeds meer duidelijk omschreven thema’s en laat zich inspireren door teksten van tijdgenoten zoals Paul Verlaine en Stéphane Mallarmé.
Door de toenemende kennis van oosterse cultuur werd ook de invloed van oosterse muziek groter. Het effect hiervan horen wij duidelijk in Debussy’s Pagodes waar Indonesische invloeden merkbaar zijn door een imitatie van Gamelan.
Wat orkestbezetting betreft geniet een kleinere bezetting de voorkeur. Muziek wordt gevoeliger, fijner en subtieler. Instrumenten worden steeds geraffineerder ingezet om klanken te laten versmelten en klankkleuren te bepalen. Het tonale componeren wordt verruild voor pentatoniek (vijftonige toonladder), octotoniek (achttonige toonladder) en kerktoonsoorten die voor andere sferen zorgen. Later worden de composities nog vrijer en doen invloeden vanuit de vroege jazz hun intrede, merkbaar in Debussy’s The little Negro en Ravels Pianoconcert in G.
De belangrijkste en zuivere impressionistische componisten zijn Claude Debussy en Maurice Ravel.
Het muzikale impressionisme ontstond in Frankrijk, maar heeft zich niet of nauwelijks verspreid in de rest van Europa.
Tekst@ WinnyCurfs